Center for People and Buildings

U bent hier: >>Binnenmilieu (IEQ), wie geeft er om

Binnenmilieu (IEQ), wie geeft er om

25 september 2017

Binnenmilieu (IEQ), wie geeft er om

Binnenmilieuspecialist en installatieadviseur Leo van Cappellen presenteerde afgelopen juli op de conferentie Healthy Buildings 2017 (Lublin, Polen), de paper ‘Indoor Environmental Quality (IEQ): Who cares?’ Daarin pleit hij voor meer aandacht voor het binnenmilieu en voor het belang van de gebouwgebruikers. Leo maakte voor zijn paper o.a. gebruik van data uit onze WODI-database. We vroegen Leo om zijn verhaal met onze volgers te delen. Hieronder treft u zijn bijdrage.

IEQ-Knight

Dit verhaal begin ik nu met een toelichting op de illustratie. Het is een ludieke oproep aan vakgenoten om hun wapenuitrusting aan te trekken en een plaats te veroveren aan de vroegste bouwproject-tafel om de gezondheid, het welzijn en de tevredenheid van de uiteindelijke gebruikers in gebouwen met kracht veilig te stellen.
Mijn presentatie eindigde ik met de illustratie en de oproep en dat leidde in kleinere kringen soms tot een stevige discussie. De noodzaak om zo prominent voor de belangen van de gebouwgebruikers te gaan staan werd aanvankelijk niet door iedereen gezien. Het werd als min of meer als vanzelfsprekend geacht, dat een en ander in het bouwproces goed is geregeld. Niets is minder waar.

Iedereen moge dan de mond vol hebben van gezonde gebouwen, veelal in een adem met duurzaamheid (lees: energiebesparing), gezonde gebouwen ook daadwerkelijk tot stand brengen is een ander verhaal.

Gebouwen zijn ervoor bedoeld om organisaties, beter gezegd mensen en hun middelen onderdak te bieden. Je zou denken dat het gebouwontwerp zich wel op die mens zou richten. Maar er is iets merkwaardigs aan de hand. Uit de CfPB WODI benchmark-onderzoeken naar werkplekomstandigheden blijkt, dat fysieke werkomstandigheden, in het bijzonder binnenklimaat, luchtkwaliteit e.d., bedenkelijk hoge ontevredenheidsscores laten zien. Al heel lang. Een trendbreuk in de nieuwste WODI Flex naar meer hedendaagse werkomgevingen valt ook nog niet te bespeuren. 

IEQ-gap

In verschillende ontwerpnormen, zoals de NEN-EN 15251, Criteria voor het binnenmilieu, wordt gesproken van maximaal acceptabele ontevredenheidspercentages van 10-20%. Daar voldoen de meeste gebouwen bij lange na niet aan, de ontevredenheid ligt aanzienlijk hoger. Ik noem dat de IEQ gap. Aan deze kloof liggen minimaal de volgende oorzaken ten grondslag:

  • Binnenmilieu is een complex van bezettingsgraad, gebouwschil, kwaliteit van bouwmaterialen, klimaatinstallaties e.d.; een holistische benadering vroeg in het besluitvormings- en ontwerpproces ontbreekt.
  • De binnenmilieuspecialist komt te laat aan boord van het project; de toon van gebouwontwerp en bouwbudget is dan al gezet. Heldere voorlichting aan beslissers en een goede IEQ-doelstelling inzake de “gebouwgezondheid” in de vroegste (PVE)fase van een bouwproject, dus voordat het bouwbudget tussen de oren van de opdrachtgever terecht komt, ontbreekt.
  • Er moet meer serieuze aandacht zijn voor de keuze van milieuveilige bouwmaterialen. Niet alleen het thermisch klimaat, maar ook de chemische kwaliteit van de binnenlucht kan een bron van klachten zijn.
  • Het inregelen van installaties, een zeer belangrijke activiteit om aan de functioneringseisen te voldoen, sneuvelt vaak (of wordt gemarginaliseerd) onder druk van de laatste fasen van de bouwplanning: de afbouw en de oplevering.
  • De term ‘oplevering’ mag dan wel suggereren dat het gebouw klaar is voor gebruik, in het bijzonder voor de klimaatinstallaties is dat allerminst het geval. Als deze al goed zijn ingeregeld, dan zal in een (garantie)periode van meerdere jaren - een enkel jaar is volstrekt onvoldoende -, onder verschillende seizoenen en ontwerpomstandigheden moeten blijken of zij presteren zoals bedoeld en of zij zonodig moeten worden bijgesteld. Deze nazorgfase ontbreekt vrijwel altijd, zeker in juridische zin.
  • Het binnenmilieu wordt in de praktijk niet of nauwelijks door langdurige werkplekmeting of -monitoring geobjectiveerd, of er klachten zijn of niet. De informatie (ruimtetemperatuur, e.d.), die aan de regelinstallatie kan worden ontleend, is absoluut ontoereikend voor een goede beoordeling van de omstandigheden op de werkplek.  Alles wat men van werkplekken weet is slechts gebaseerd op de perceptie (subjectief) van de gebruikers - het is te koud, te warm, te benauwd, te droog, etc) -. (In een tweede paper: ‘Healthy buildings: IEQ objectivation by real time monitoring’, ben ik ingegaan op een door mijzelf ontwikkeld werkplek-IEQ-meet- en monitoringsysteem.)
  • De tendenzen in aanbestedingsland in de richting van ‘de markt’, zijnde de maakindustrie, doen vrezen dat de ‘gebouwgezondheid’ geen werkelijke inhoud zal krijgen. De aanbesteders, of de consultants terzake, die deze marktwerking voorstaan, zijn geneigd te stellen dat in de vroegste fase van opdrachtgeverszijde volstaan kan worden met de smalst mogelijke projectbeschrijving; de invulling kan aan de (hoofdaannemer)markt worden overgelaten. Die invulling zal gedomineerd worden door duurzaamheidsdenken, dat in feite een afgeleide zou moeten zijn van gezondheidsdenken en niet andersom.
  • In praktische zin zal de verantwoordelijkheid voor een gezond gebouw voor een groot gedeelte in handen komen te liggen van de installatie-onderaannemer van de bouwkundige hoofdaannemer. Het installatiebedrijf is ook maakindustrie en het is maar de vraag of die, gezien de klassieke machtsverhoudingen, bereid en in staat is om voldoende invloed op te eisen om de uiteindelijke belangen van de gebouwgebruikers daadwerkelijk veilig te tellen.
  • Het ‘in prestatie’ houden van gerealiseerde gebouwen is afhankelijk van goed opgeleide en ervaren specialisten, van ontwerpers tot technici in het veld. Door ontslag en pensioen, dat nog steeds doorgaat, hebben reeds veel ervaren mensen het vakgebied verlaten; de instroom van jong talent blijft sterk achter. Dat doet vrezen voor de ‘gezondheid’ van gebouwen op lange termijn: zullen ambities wel kunnen worden waargemaakt en vooral worden volgehouden?  

Een gezond bouwbudget

De CfPB WODI onderzoeken laten zien dat het in voldoende mate tevreden stellen van de gebruikers, voor wie het gebouw bedoeld is, niet vanzelfsprekend is. Dit is opmerkelijk gezien de beschikbare rijkdom aan binnenmilieu-, bouw- en installatie-wetenschappen en de goed ontwikkelde toepassings- en ontwerppraktijk.

Bij een gebouw, waarin mensen - het toekomstige schaarse kapitaal van organisaties - gezond kunnen leven en werken hoort een gezond bouwbudget. Niemand haalt het bijvoorbeeld in zijn hoofd om een fundering van een gebouw weg te laten. Waarom worden dan wel stelselmatig voorzieningen en budget ingezet, die tekortschieten in het gezond houden van het menselijk kapitaal? Een gezondheid, zie zich ook uitbetaalt in een lager ziekteverzuim, betere prestaties en dergelijke.  
 
Wordt gekeken naar alle betrokkenen in en om het bouwproces, dan is er triest genoeg maar een enkeling, die zich werkelijk bekommert om het lot van de gebruikers. Daarom ook de oproep aan binnenmilieu/installatiespecialisten, bouwbiologen en anderen, die zich bezighouden met een gezonde leef- en werkomgeving, om hun kracht te tonen en om, meer dan tot nu toe het geval is geweest, ten vroegste substantiële invloed uit te oefenen op het bouwproces.

Meer informatie

  1. Van Cappellen L.W., Carrilho J.D., Gameiro da Silva M., Van Putten J., Smid B. (2017), ‘Indoor Environmental Quality (IEQ): WHO CARES?’. Healthy Buildings 2017 Europe, July 2-5, 2017, Lublin, Poland, Paper ID 0190, ISBN: 978-83-7947-232-1.

  2. Van Cappellen, L.W., Carrilho, J.D., Gameiro da Silva, M., Van Putten, J., Smid, B. (2017), ‘Healthy buildings: IEQ objectivation by real time monitoring’, Healthy Buildings 2017 Europe, July 2-5, 2017, Lublin, Poland, Paper ID 0291, ISBN: 978-83-7947-232-1.

Reageren

Stuur een mailtje naar Leo Van Capellen